Dit artikel verscheen ook in het Nederlands Dagblad
Rob Jetten, minister voor Klimaat en Energie, wil dat de tarieven voor stadswarmte ‘eerlijker’ worden (ND, 5 februari). Het is terecht dat hij hier werk van wil maken, maar om het vertrouwen in warmtenetten te herstellen zal veel meer nodig zijn.
Het gaat daarbij om wat de consument/maatschappij als eerlijk definieert versus wat de warmtebedrijven als eerlijk zien. Daar zit in ieder geval al een behoorlijke kloof. Maar met ‘eerlijke’ tarieven alleen zal het vertrouwen niet hersteld worden. Er is een veel fundamentelere vraag of voor een snelle warmtetransitie een geprivatiseerde warmtemarkt wel wenselijk is en niet eerder een sta-in-de-weg is dan een oplossing. De overheid zal op veel meer vlakken bepalender moeten zijn dan alleen in de regulering van tarieven, anders blijft het aanmodderen.
De warmteleveranciers verhoogden hun prijzen met de ruimte die de toezichthouder (Autoriteit Consument & Markt, ACM) daarvoor bood. Ook de duurzame warmtenetten verhoogden de prijzen. De nieuwe warmtetarieven lopen onverklaarbaar uiteen van € 36,- per GJ tot € 49,- per GJ. Dat komt neer op een stijging van 40 tot 90 procent (gemiddeld 60 procent)!
Volgens de warmteleveranciers is de stijging noodzakelijk vanwege de ook voor hen gestegen kosten. De feitelijke kostprijs voor duurzame warmtenetten is echter maar zeer beperkt gerelateerd aan de aardgasprijs en is veel minder gestegen (slechts 10 tot 30 procent i.p.v. 60 procent). De warmtebedrijven onderbouwen hun verhaal matig, wat leidt tot grote verontwaardiging en onbegrip van bewoners die (verplicht) aangesloten zijn op een duurzaam warmtenet. Hun verwarmingskosten stijgen alsof ze een aardgasketel hebben, terwijl ze een duurzaam systeem hebben. Dit gaat ten koste van het toch al wankele draagvlak en is daarmee desastreus voor mogelijkheden voor toekomstige toepassing van duurzame warmtenetten.
Verontwaardiging
Dat de warmtebedrijven de maximale ruimte nemen die de overheid hen geeft en warmtetarieven buitenproportioneel hebben laten stijgen, toont twee dingen aan. Ten eerste dat de huidige regulering van de ACM niet werkt en ten tweede dat er geen zelfregulering is bij de warmtebedrijven. Tariefstijgingen zijn niet transparant onderbouwd richting de consument en er is ook geen goede en vergelijkbare data beschikbaar om de redelijkheid en billijkheid van de verhoging te toetsen. Dit is een enorm gemiste kans van de warmtebedrijven om te laten zien dat consumenten bij hen in vertrouwde handen zijn.
De uitrol van warmtenetten verloopt sowieso niet voorspoedig. Dat heeft met de complexiteit van de opgave te maken en de moeizame financiële haalbaarheid. Maar ook omdat bewoners, al dan niet gereorganiseerd, zich op verschillende vlakken verzetten tegen aansluiting op warmtenetten. Dit vanwege de hoge kosten enerzijds en de al dan niet gedwongen winkelnering (het verplicht inkopen bij 1 partij) anderzijds. Bij verschillende trajecten is hierbij niet alleen sprake van wantrouwen richting de warmtebedrijven, maar ook richting de overheid die hen gevoelsmatig die kant op ‘dwingt’.
Willen we de kansen van warmtenetten echt benutten dan zijn twee zaken nodig. Ten eerste dat op heel korte termijn de prijsregulering van de ACM wordt aangepast. Hierbij moet het uitgangspunt zijn dat kosten niet gekoppeld worden aan aardgasprijzen maar aan de werkelijke kosten (het zogenaamde ‘kosten-plus’-model). Daar wil minister Jetten dus snel werk van gaan maken. Of hij daarin gaat slagen, zal sterk afhankelijk zijn van de mate waarin hij zijn oren laat hangen naar de argumentatie van de gevestigde orde van warmteleveranciers. Daarnaast zal hij moeten pleiten voor een verplichte transparante boekhouding van de warmtebedrijven hoe de tarieven zijn opgebouwd en zodoende dat deze vergeleken kunnen worden met andere warmtenetten. We zouden op dit vlak veel kunnen leren van Denemarken waar de warmtenetten in handen van de gemeenschap zijn en de kostenopbouw openbaar en transparant.
Algemeen nut
Het tweede punt is structureler van aard. Als warmte wordt gezien als een voorziening van algemeen nut dan zouden we haar ook als zodanig moeten benaderen. Dat wordt nu niet gedaan. Warmtenetten worden geëxploiteerd door commerciële private bedrijven. Die willen terecht financieel rendement op hun investering. Hierbij is het uitgangspunt in praktisch alle gevallen een zekere omzet van de warmteaansluiting gedurende vastgestelde periode (vaak minimaal 30 jaar). Dat betekent dus verplicht winkelnering voor de gebruiker. Deze voelt zich gedwongen en heeft daardoor een sterke perceptie dat het ook nog eens veel te duur is.
Voor een snelle en gedragen transitie is daarom het pleidooi de publieke bemoeienis met warmte als belangrijke energiedrager sterker te maken en meer als een nutsvoorziening te gaan benaderen. Vergelijkbaar met de netten voor elektra, gas en water. Verschil is dat in tegenstelling tot genoemde netten de opwekking van warmte en de verkoop van warmte nu niet los gezien worden van de infrastructuur van warmte. De vraag is of dat als ordeningsprincipe zo moet blijven. We komen ook uit een situatie dat elektriciteitscentrales en de verkoop van elektriciteit uitgevoerd werd vanuit gemeentelijke energiebedrijven. Dat is nu niet meer zo; net en levering zijn nu gescheiden. Eenzelfde transitietraject zou ook hier kunnen.
Eerst moeten we zorgen dat we de transitie goed en snel vormgeven met meer regie en zeggenschap van (lagere) overheden of al dan niet gezamenlijk met particuliere en kleinschalige lokale initiatieven. De overheid moet nadrukkelijker sturen. De markt kan hier een goede rol vervullen, maar niet als monopolist in een vitale voorziening. De ordening en sturing die voor een goede en snelle transitie nodig zijn vraagt van een overheid meer regie te nemen en zorg te dragen voor een transparante duurzame energievoorziening met waarborgen rondom duurzaamheid en betaalbaarheid.
Ronald Schilt, directeur Merosch
Leen van Dijke, voorzitter Stroomversnelling